‘Stoppen met debatteren en beginnen met converseren’
Het is niet zo gemakkelijk voeling te houden met de Nederlandse politiek als je in Portugal woont. Dat merkte ik afgelopen zomer. Mij was gevraagd suggesties aan te dragen voor de H. J .Schoo-lezing van Sigrid Kaag. Als rode draad stelde ik voor: ‘Constructiever omgaan met tegenstellingen: hoe doe je dat?’ Na de mislukte formatiepogingen, het functie elders-debat (‘Hier scheiden onze wegen’) en alle kwesties die spelen, leek me dat wel een goede vraag.
Na een paar weken kwam de reactie: ’We vragen ons af of dat nou wel zo actueel is. Is het klimaat niet actueler?’ Ik sputterde nog wat tegen. ‘Zeker, het klimaat is ook een urgent vraagstuk. Maar als we beter leren omgaan met tegenstellingen, bereiken we sneller een akkoord over het klimaat en andere dringende kwesties.’
Het mocht niet baten. De avond voor de speech zou worden uitgesproken, zat de lezing in mijn mailbox. Toen ik de passages las waarin harde klappen worden uitgedeeld aan Rutte, begreep ik pas hoe slecht ik de stemming had aangevoeld. Ja, constructieve samenwerking had kennelijk geen prioriteit.
Maar waarom was het dat niet? Na alles wat gebeurd was? Waarom gaan de gematigde partijen het ene moment prat op hun compromisbereidheid, terwijl zij het andere moment niets liever willen dan elkaar de maat nemen? Waarom schieten zij bij het minste of geringste in de debat-modus? In het denken van wij versus zij en goed versus kwaad?
Loyaliteit en verraad
Via Russel Brand, de Britse comedian, auteur en activist kwam ik op het spoor van de evolutionair-psycholoog Jonathan Haidt. Hij schreef ‘The Righteous Mind’. De ondertitel: ‘Why good people are divided by politics and religion.’ Daarmee haalt zich heel wat op de hals. Toch vertilt Jonathan Haidt zich daar niet aan. Niet in de laatste plaats omdat hij dankbaar gebruik maakt van het werk van zijn collega’s; bijna een kwart van zijn boek bestaat uit literatuurverwijzingen. Daarmee wordt hij de facto de woordvoerder van de academici die actief zijn op het snijvlak van antropologie, evolutieleer en politieke psychologie.
Het boek maakt duidelijk dat de duizenden jaren waarin mensen in stammen leefden en constant met elkaar strijd leverden, hun sporen hebben achtergelaten: nog altijd schuilt het stamlid in ons. Loyaliteit en verraad zijn de ‘morele grondslagen’ die het sterkst verbonden zijn met stamverbanden en zijn daarom ook het diepst in ons verankerd. In alle culturen roepen die dan ook de sterkste emoties op.
Voor orthodoxe moslims is een afvallige nog erger dan een ongelovige en voor communisten was iemand die de partij de rug toekeerde een verrader en nog erger dan de klassenvijand. Haidt haalt zelfs Dante’s Hel er bij. Dante reserveert de binnenste cirkel van de hel voor het ondraaglijke lijden voor de misdaad van verraad. ‘Veel erger dan lust, vraatzucht, geweld of zelfs ketterij is het verraad van iemands familie, team of natie.’ Sterke emoties dus, dicht bij liefde en haat, en daarom spelen die een grote rol in de politiek.
Al zitten tribale neigingen in onze genen, we hoeven daar nog niet per se naar te handelen. Toch doen we dat meestal wel. Haidt gebruikt een metafoor over hoe wie we zijn en hoe wij handelen: wij zijn als de olifant en zijn berijder. De olifant staat voor onze intuïties, emoties en gutfeelings. En het is de olifant die regeert. Hij wendt zich af van de dingen die hem niet bevallen en wendt zich naar alles wat hem wèl aan staat. Vol automatisch en meestal onbewust neemt hij voortdurend beslissingen en loodst ons zo door het leven. Het is aan de berijder (ons denkvermogen) om na afloop het logische verhaal te vertellen bij alles wat de olifant doet of nalaat; hij is de perswoordvoerder en een uitstekend debater; hij kan recht praten wat zo krom is als de slurf van zijn baasje. Onder zijn overhemd draagt hij een T-shirt met het opschrift ‘Me? Wrong? Never!’
Zoals iedereen zal beamen die het wel eens in de privésfeer heeft geprobeerd, is debatteren niet de manier om een geschil bij te leggen. Het leidt altijd tot aanscherping van tegenstellingen, nooit tot de overbrugging daarvan. Hier sluit Haidt aan op het werk van Amerikaanse psycholoog Dale Carnegie, auteur van de wereldwijde besteller ‘How to win friends and influence people’. Carnegie was ooit zelf een vurig debater, gaf debat-trainingen en overwoog zelfs er een boek over te schrijven; een periode waar hij later met het schaamrood op zijn kaken over sprak. Het boek dat hij wel zou schrijven en dat hem beroemd maakte, had een hele andere boodschap: als je mensen wilt beïnvloeden, en zeker als je vrienden wilt maken, is debatteren het domste dat je kunt doen.
Dale volgde duizenden debatten en zag dat het resultaat keer op keer hetzelfde was: de opponenten waren nog meer overtuigd geraakt van hun eigen gelijk. Zijn conclusie? ‘Er is maar een manier om het beste van een debat te maken en dat is door het te vermijden. ‘Vermijd het zoals je ook slangen en aardbevingen wilt vermijden.’ Een debat kun je niet winnen. Want als je verliest, verlies je. En als je wint, verlies je ook. Want die ander heb je gekrenkt en beledigd. Die zal er een rotgevoel aan over houden en hij zal zeker niet overtuigd zijn. ‘A man convinced against his will, is of the same opinion still.’
Dale’s klassieker verscheen al in 1936 en ging miljoenen keren over de toonbank. Ongetwijfeld heeft het zeer velen beïnvloed, maar dan vooral mensen die in het bedrijfsleven actief zijn. Een verkoper begrijpt maar al te goed dat hij weliswaar een debat van een klant kan winnen, maar daarna niets meer aan hem zal verkopen. En de politicus? Kijk naar het politieke theater van alledag en er lijkt maar een conclusie mogelijk: die heeft zich van de waarschuwingen van Dale niets aangetrokken en debatteert dat het een lieve lust is. Inderdaad, anders dan de verkoper, heeft hij wel degelijk iets te winnen in een debat.
Love to hate each other
Natuurlijk, met een politicus valt gewoon te praten. Hij besteedt de meeste van zijn tijd aan constructief overleg, zowel binnen als buiten zijn partij. Maar zodra het er om gaat spannen – als verkiezingen naderen, reputaties in het geding zijn of hete hangijzers op de agenda staan – schieten zij in de debat-stand. Al zullen debaters dat van nature betwisten, de waarheidsvinding staat dan niet meer voorop. Zij zoeken dan louter naar de argumenten die hun stellingen onderbouwen.
Zulke debatten zijn zeker van belang: het is de manier voor het consolideren of vergroten van de eigen aanhang. Maar het is niet de manier om de ander overtuigen. De stammen worden groter, de strijd feller, en van die veel geprezen ‘verbinding’ komt niets meer terecht.
Exemplarisch zijn de debatten die Pechtold en Wilders met elkaar voerden en waar zij beiden garen bij sponnen. Pechtold en Wilders loved to hate each other. Politicologen noemen dat ‘systematische samenwerking’. Nu Pechtold is opgevolgd door Kaag, wil Wilders deze samenwerking graag voortzetten. In een van de laatste verkiezingsdebatten opende Wilders de aanval op Kaag over het al dan niet dragen van hoofdoekjes. De laatste was even van haar stuk gebracht. Terwijl zij terugliepen naar hun plaats legde Wilders nog net niet zijn arm over haar schouders maar hij sprak wel, hoorde ik van een ingewijde, opbeurende woorden. ‘Dit was zowel goed voor mij als voor jou.’
In therapie
Greg Lukianoff is een Amerikaanse wetenschapper die een poosje neerslachtig door het leven ging. Op een dag werd het hem te veel en besloot hij in therapie te gaan. Toen ontdekte hij dat hij er een hele reeks negatieve gedachtes op na hield; zogeheten ‘distorted thoughts’, verstoorde denkpatronen. Zoals ‘catastrophizing’: de dingen erger maken dan ze zijn en aan een enkel incident een noodlottige aanschakelijking van gebeurtenissen verbinden. Ook niet goed voor je welzijn is de zogeheten cognitieve dissonantie: vasthouden aan een beeld of opvatting en alles wat op het tegendeel wijst negeren.
Lukianoff ging verder gebukt onder zwart wit-denken. Het leven als zaak van goed versus fout, van wij versus zij. Daar werd hij niet gelukkig van, al helemaal niet omdat hij het combineerde met ‘mind reading.’ Invullen wat een ander denkt. Vaak op negatieve manier, terwijl een positievere interpretatie ook mogelijk is. Eenmaal verlost van zijn negatieve reflexen keerde Lukianoff opgewekt terug op de campus. Daar wachtte hem een nieuwe schok: de negatieve gedachtes die hij zichzelf had afgeleerd, hoorde hij in alle discussies terug. Het leek wel alsof iedereen in therapie moest. Hij schreef er met hulp van de al aangehaalde Jonathan Haidt een boek over.
Wie dat leest, moet onwillekeurig steeds denken aan de debatcultuur op het Binnenhof. Die wordt evenzeer door die verwrongen gedachtes ontsierd. Zo is ‘catastrophizing’ schering en inslag. De ‘Bulgarenfraude’ was achteraf niet meer dan een ernstig incident, maar er werd de conclusie aan verbonden dat alle ouders potentiële fraudeurs zijn. En dat leidde – ironisch genoeg – juist wel tot een noodlottige kettingreactie die resulteerde in een heuse catastrofe (de Kindertoeslag-affaire).
Het omgekeerde komt ook voor: problemen relativeren of weg rationaliseren. Over belastingontwijking via de Zuidas wordt al meer dan tien jaar geschreven door onderzoekscollectieven als Follow the Money. Maar jarenlang was de reactie van de minister-president: ‘Het is allemaal volgens de regels.’ Daarmee was de kous af. Opmerkelijk, want als de belastingontwijking zich voltrekt volgens de regels, moeten die regels nodig veranderd worden en is er is juist werk aan de winkel.
Cognitieve dissonantie is wellicht nog het meest kenmerkend. Zo bleef Nederland jarenlang het beeld koesteren dat bij ons alles netjes geregeld is en dat we meesters zijn in ‘transparantie’ en ‘goed bestuur’. Er was een lange reeks affaires nodig om die mythe te ontzenuwen. Overigens is nog steeds het verhaal te horen dat Nederland in wezen een egalitaire of zelfs socialistische samenleving is. Dat is echter alleen vol te houden als je louter let op wat dat beeld bevestigt (de inkomensverschillen die niet zo groot zijn) en je de ogen sluit voor wat er niet in past (de grote vermogensongelijkheid). Nog opvallender misschien: terwijl progressieve politici de integratie typeren als ‘een doorslaand succes’ en de immigratie als ‘verrijking’, spreken hun rechtse en populistische tegenvoeters louter over de daarmee samenhangende problemen en kosten. Wordt het geen tijd dat zij zich eens losmaken van deze rolverdeling?
Herhaling van zetten
Over de nieuwe bestuurscultuur is al gezegd dat het veel zou schelen als politici de waarheid gaan spreken en fouten ruiterlijk erkennen. Vooral die semantische discussies (‘Er was betrokkenheid, maar ik was niet betrokken.’) worden onderhand hilarisch. Hier heeft de berijder/perswoordvoerder van de olifant zijn hand overspeeld; stoppen dus daarmee. Als politici dan eens die verwrongen en negatieve gedachten in de ban doen, komt de nieuwe bestuurscultuur alvast wat dichterbij.
Doorslaggevend wordt of zij bereid zijn dat denken in zwart en wit, goed en fout, wij en zij te doorbreken: dat wordt nog een harde noot om te kraken. Politici zijn namelijk dol op zogeheten ‘virtue signaling’, laten zien dat je tot het goede kamp hoort. Als een populistisch politicus hele fouten dingen zegt, kan hij er op rekenen dat een progressief politicus hem gaat vragen die woorden terug te nemen. Van te voren staat vast: dat gaat niet gebeuren. Een zinloze herhaling van zetten dus, ware het niet dat de eigen aanhang nog eens op haar wenken bediend wordt.
Nationale feestdagen en herdenkingen zijn uiteraard geschikt om te benadrukken wat we met elkaar gemeen hebben. Toch worden die ook wel gebruikt om tegenstellingen aan te scherpen. Tijdens de herdenking in 2020 van de Februaristaking sprak Geert Mak een rede uit, terwijl de in allerijl uit Den Haag vertrokken Martin Bosma, tweede man van de PVV en plaatsvervangend Kamervoorzitter, op de eerste rij zat. Mak sprak over het nieuwe gezicht van het nieuwe fascisme en zei nog net niet ‘Kijk, daar zit ie. Helemaal vooraan.’ Waarom niet op dat moment een andere toon aanslaan? (‘Wat ben ik blij hier vandaag de heer Bosma te ontmoeten. Iedereen weet dat we het over bijna alles hartgrondig oneens zijn, maar er zijn gelukkig ook momenten waarop we met elkaar verbonden zijn.’)
Zolang de sfeer vijandig is, valt er gewoon niets te bereiken. De olifant wendt zich af en de berijder voert het hoogste woord. Lang verhaal kort: stop met debatteren met de berijder en ga converseren met de olifant over de achterliggende gevoelens en zaken. Hier komt het onderzoek van Haidt en zijn collega’s van pas. Zij onderscheiden een reeks aangeboren eigenschappen of grondslagen. Die zijn universeel, maar wegen niet voor iedereen even zwaar en progressieven en conservatieven kijken er ieder op hun eigen manier naar.
Progressieven scoren hoog op ‘eerlijkheid’ en ‘zorg voor anderen’. Dat de traditioneel linkse partijen zijn weggevaagd of zwaar onder druk staan, komt niet in de laatste plaats door hun lage score op de al even aangekaarte ‘loyaliteit’. Dat is nogal paradoxaal. Links is toch betrokken bij de hele wereld? ‘Hun strijd, onze strijd, internationale solidariteit’? Klopt, maar dat is juist ook het probleem.
Fraai of niet, het is nu eenmaal zo dat mensen zich nauwer betrokken voelen bij diegenen die letterlijk dichtbij zijn dan met mensen aan de andere kant van de wereld. De gedachte om vooral betrokken te zijn bij de directe omgeving of het eigen land, vindt Links echter benepen of zelfs racistisch. Toen Gordon Brown als Labourleider in een speech pleitte voor ‘British Jobs for British Workers’ kreeg hij felle kritiek van de linkervleugel. (‘This is racism: pure and simple.’)
De echo hiervan was te horen toen columnisten nogal verongelijkt reageerden op de enthousiasme voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. ‘Hé? Waarom konden de migranten uit het Midden-Oosten niet op zo’n heldenontvangst rekenen?’ Als linkse partijen een comeback overwegen, moeten zij onder ogen gezien dat zij zich weliswaar betrokken voelen bij alles en iedereen, maar dat hun bestaansrecht schuilt in trouw aan de eigen achterban
Traditioneel links heeft ook geen grote staat van dienst als het gaat om gezag en veiligheid. Progressieven associëren autoriteit al gauw met machtsmisbruik en staan ambivalent tegenover het thema veiligheid. Veel lager opgeleiden hechten daar juist wel aan. Dat is ook begrijpelijk. Welgestelden wonen in de betere wijken, maar sociaal zwakkeren leven in de buurten waar de veiligheid op straat soms wel degelijk een probleem is (hangjongeren, straatbendes). Twintig jaar geleden pleitte Pim Fortuyn al voor herstel van het gezag, maar progressieve partijen zetten hem toen weg als extreemrechts. Toch droegen veel mensen – zeker ook de minder kapitaalkrachtigen – hem op handen. Wat gaan de progressieve partijen vandaag doen? Gaan zij het thema van ‘law & order’ omarmen?
Tenslotte is er het even ongrijpbare als belangrijke fenomeen van ‘heiligheid’. Die manifesteert zich in alledaagse zaken, zoals respect voor gebeurtenissen, tradities, symbolen zoals de vlag, en mensen die historische prestaties op hun naam hebben gebracht. Dat kunnen zeehelden zijn (Michiel de Ruyter, Piet Hein) maar ook voetballers of voetbaltrainers (Johan Cruyff, Ernst Happel). Als je louter gedreven wordt door ‘eerlijkheid’ en ‘zorg’ heb je daar niet zoveel oog voor. In dat geval onderschat je de waarde van tradities en gebeurtenissen die voor anderen van oneindig belang zijn (‘onbetaalbaar’) en die een groep samenbinden tot een eenheid. Als de saamhorigheid je wat waard is, zou je daar dus zuinig mee om moeten springen.
Het is natuurlijk ook niet de bedoeling dat politici zich nu transformeren tot enquêteurs die eerst alle waarden en gevoelens in kaart brengen om vervolgens iedereen naar de mond te praten. Zij kunnen wel beginnen met het in alle openheid bespreken van de dilemma’s en alle waarden, risico’s en kansen die in het geding zijn. Om daarna aan te geven wat voor hen persoonlijk de doorslag geeft. Aan welke kant van het risico ga je staan?, was de vraag die Hans van Mierlo zich steevast stelde. Zou het niet goed zijn als die vraag weer vaker en luider op het Binnenhof zou klinken?