“Tegenwoordig weten we alles zeker bij D66.”
Onder deze titel verscheen een opiniestuk van Bob de Ruiter, oud-speechschrijver van Van Mierlo, in de Volkskrant. Lees hier het artikel op Volkskrant.nl
Lees hier de reactie van John Jansen van Galen in Parool: “Lof van de twijfel.”
Lees hier de reactie van Marcel Duyvestijn in Elsevier: “Wantrouw de politici die alles heel erg zeker weten.”
Op 6 juni verzorgden we een stoomcursus speechwriting voor de Jonge Democraten in Amsterdam. Onderdeel hiervan was een betoog over de vraag of de twijfel een plek verdient in de politieke redevoering. Hieronder de uitgesproken tekst. Een samenvatting verscheen op 18 juni in de Volkskrant (‘Tegenwoordig weten we alles zeker bij D66’ ).
‘Het lijkt soms wel alsof de partij geleid wordt als een telecombedrijf.’ Enige tijd geleden tekende de Volkskrant dit citaat op uit de mond van een lokale bestuurder van D66. De vergelijking trof me. Niet alleen omdat ik zelf lid ben van D66, maar ook omdat ik zelf meer dan tien jaar voor een telecombedrijf heb gewerkt. Met veel plezier overigens, daar niet van, maar dat er een verschil is – of zou moeten zijn – tussen een telecombedrijf en een politieke partij, daar ben ik me maar al te goed van bewust. Als dat verschil vervaagt, is er iets goed mis – niet zozeer met dat bedrijf als wel met die partij.
Een telecombedrijf is een marketingmachinerie met slechts één boodschap: wij zijn heel erg leuk en aardig en hebben de allerbeste oplossing voor u in huis. Geen twijfel over mogelijk! Alle medewerkers spannen zich in om deze boodschap zo goed mogelijk voor het voetlicht te krijgen. De onderschikking van de individuele medewerker komt treffend tot uiting in de slogan die populair is bij de afdeling Interne Communicatie van elk groot bedrijf en begint met ‘Wij zijn…’ Wij zijn KPN, UPC, Ziggo, WC Eend of vult u zelf maar in.
Dat alles staat natuurlijk haaks op alles waar D66 voor is opgericht. De partij zelf was nooit een doel op zichzelf. Dat was een democratie waarin nu juist niet partijen en ideologieën centraal staan, maar personen. Die moeten dan ook laten zien wie zij zijn en waar ze voor staan.
Dat aan de partijkaart als zodanig niet zoveel betekenis werd gehecht, heb ik ook persoonlijk zo mogen ervaren. In het najaar van 1989 solliciteerde ik naar de functie van medewerker van de Tweede Kamerfractie van D66, terwijl ik op dat moment in dienst was van de fractie van de PvdA. In het sollicitatiegesprek begon Van Mierlo er niet eens over. Later voelde ik me er wel een beetje ongemakkelijk over. Lennart van der Meulen, nu directeur van de VPRO maar destijds de rechterhand van Van Mierlo, haalde zijn schouders op. ‘Minor point,’ zei hij.
Hoe minor een partij in Van Mierlo’s beleving was, zou hij uiteenzetten in een interview in 1991 met NRC Handelsblad. ‘Partijen worden dus algemener, vager in hun eigen boodschap en scheppen ruimte voor personen en voor discussie. Zij bieden (…) een platform waarop persoonlijkheden zich met hun ideeën, principes en emoties aan het publiek laten zien.’ En als zij dat dan doen, kan de kiezer zich beraden op die ene vraag die er toe doet: vertrouw ik hem?
Als politicus zou je jezelf ook bloot moeten geven en niet alleen je dromen delen, maar ook je nachtmerries. Waar lig je wakker van? Waar twijfel je over? Van Mierlo beschouwde twijfelen als een nuttige bezigheid en deed dat in alle openheid en met een goede reden. Want of je het nu hardop zegt of niet: kansen en risico’s zijn er altijd. Kenmerk van elk groot politiek vraagstuk is nu juist dat je met grote onzekerheden te maken hebt. Daarom ligt het voor de hand om alle mogelijke scenario’s door te nemen en alle mogelijke risico’s te benoemen. De vraag die Van Mierlo er steevast op liet volgen: ‘Aan welke kant van het risico ga je staan?’ Daarna koos hij een kant. Hij maakte altijd een keuze, maar hij had dan al wel de worsteling laten zien die er aan voorafgaat. En ook – en vooral – wat voor hem persoonlijk de doorslag gaf.
Juist in die worsteling herkenden veel mensen zich. Zij voelden zich met hem verbonden – zelfs als ze uiteindelijk zelf een andere afweging maakten. Dat bindende vermogen en het talent om het politieke persoonlijk te maken en het persoonlijke politiek, lagen aan de basis van zijn leiderschap.
Het zojuist aangehaalde interview met NRC leidde tot een storm op Het Binnenhof. Heel Den Haag viel over hem heen. ‘Standpunten en partijprogramma’s niet meer zo belangrijk? En de ‘poppetjes’ wel? Dit worden Amerikaanse toestanden! Mijn hemel. Bespaar ons die ellende!’
Vandaag knarst en kraakt het partijstelsel in zijn voegen en erkent iedereen dat verkiezingsprogramma’s veel van hun relevantie hebben verloren, zeker nu de economische crisis steeds nieuwe realiteiten creëert. Onder invloed van diezelfde crisis is zelfs bij rechtlijnige liberalen het besef doorgedrongen dat de markt niet heilig is, terwijl het ook haast voor iedereen een uitgemaakte zaak is dat marktwerking waar mogelijk bevorderd moet worden. Kortom: het perfecte decor voor een personendemocratie!
Het wachten is nu alleen nog op het moment waarop die persoonlijkheden het podium beklimmen en zich ‘met hun ideeën, principes en emoties aan het publiek laten zien.’ Politici die laten zien wat hun drijfveren zijn en openlijk praten over de gebeurtenissen die hen gevormd hebben tot wie ze nu zijn. Die we persoonlijk mogen leren kennen en niet alleen een verhaal hebben over waarom zij voor de politiek hebben gekozen maar ook kunnen vertellen hoe zij met dilemma’s omgaan en wat voor hen doorslaggevend is. Zijn die er?
De Haagse kopstukken zijn uit het klassieke hout gesneden. Zij ogen vastberaden, stralen uit dat ze alles in de hand hebben en geven verder niets prijs. En twijfel? Nee, daar hebben zij geen last van. Desgevraagd zegt Mark Rutte: ‘Soms denk ik wel eens twee keer over iets na, maar dan weet ik het ook zeker!’ In die stelligheid wordt hij door geen één van zijn opponenten overtroffen, maar zij steken hem wel allemaal naar de kroon. En dus moeten we de ene dag bezuinigen omdat we in een crisis zitten en de volgende dag juist niet zoveel bezuinigen omdat we in een crisis zitten. Het is de paradox van deze tijd: terwijl de wereld chaotischer en onzekerder is dan ooit, grossieren politieke leiders in zekerheden. Waarmee zij uiteindelijk alleen de onrust versterken. Zij moeten immers steeds terugkomen op wat zij eerder beweerd hebben. Kun je dan niet beter wat vaker het uitroepteken vervangen door een vraagteken? Zoals de econoom Rens van Tilburg zegt: ‘Beter dan te koersen op valse zekerheden, is te weten wat je niet weet.’
Om dezelfde reden is het ook beter en geloofwaardiger om die worsteling aan te gaan. Misschien liggen Kamerleden en bewindslieden ’s nachts wel te woelen in hun bed, maar ik zie er weinig van terug. En juist daar waar ik er graag het meeste van zou willen zien, merk ik er niets van. Bij D66.
Er is heel veel dat we al heel lang en ook nog eens heel zeker weten. De bijdrage van D66 krijgt hierdoor een hoog ‘I told you so’- karakter. Dat is niet innemend maar ook inhoudelijk niet sterk. Want voor de vraagstukken van vandaag geldt hetzelfde als voor de vraagstukken van 10, 20 of 100 jaar geleden: er zijn evengoed kansen als risico’s en onzekerheden aan verbonden.
Neem kwesties als versoepeling van de ontslagrecht, de EU en de multiculturele samenleving: het zijn stuk voor stuk ingewikkelde vraagstukken met veel facetten. Toch is van een intellectuele worsteling niets te merken.
Het inkorten van de WW-duur tot één jaar noemen we consequent hervorming van de arbeidsmarkt, maar kan dus ook betekenen dat een ontslagen werknemer van 55 al na een jaar in de bijstand rolt en zijn huis uit moet. Inderdaad: voor deze werknemer is dat ook in persoonlijk opzicht een hele hervorming, maar dan wel een met een hardvochtig karakter. Onlangs sprak senator Klaas de Vries, die D66 langer kent dan vandaag, in Buitenhof zijn verwondering er over uit dat D66 hier zo gemakkelijk overheen stapt.
Als we alleen al de schijn wekken dat we daar geen moeite mee hebben, lijkt mij dat verkeerd. Bovendien positioneren we ons op deze manier rechts van de VVD. Als dat onze nieuwe plek wordt in het politieke spectrum, ben ik razend benieuwd naar het verhaal dat daar bij hoort.
Nog los daarvan vraag ik me af of het in strategisch opzicht wel zo handig is. De parallel met Groen Links dringt zich hier op. Ooit glipte deze partij tussen de benen van de PvdA door naar het midden. Nu dreigen wij onder de VVD door naar rechts te glijden. Toen Groen Links op haar schreden was teruggekeerd, wachtte haar een onaangename verassing: de oude en vertrouwde achterban stond daar niet meer geduldig op haar te wachten. Voor D66 dreigt een soortgelijk scenario.
Zijn we de kampioen van de hervormingen en de 3%, we zijn ook de absolute nummer 1 als het om het geloof gaat in de EU. Een pro-Europese gezindheid sluit echter een kritische houding niet uit, integendeel. Als de EU je dierbaar is, moet je ook en vooral de zwakke kanten bespreken. Waarom hebben we het dan niet over de tekortkomingen van de EU? Waarom geen Europadebat? Waarom geen analyses van het democratisch tekort en van het gegeven dat veel mensen die zich ongemakkelijk voelen bij EU en hoe de besluitvorming verloopt? Churchill noemde de democratie een beroerd systeem, maar hij wist geen betere. Wat mij betreft mogen we spreken over een rot-Unie, als we er maar op laten volgen dat het wel ónze unie is.
Ik zeg niet dat we de verkeerde standpunten innemen. Ik zou alleen graag zien dat we daar zwoegend, zwetend en zuchtend op uitkomen. Niet met de zelfverzekerde tred van de man voor wie de wereld geen verrassingen meer heeft. Ik kan niet achterhalen hoe en waarom de twijfel uit D66 verdween. Ik weet wel zeker dat we daar weer ruimte voor moeten maken. Wij zijn toch geen telecombedrijf? De dag dat we eenstemmig de slogan ‘Wij zijn D66’ uitdragen, bestaan wijzelf misschien nog wel, maar D66 niet meer.